21 apr 2020

de deur (over borstvoeding, twee jarige woede uitbarstingen, te dunne frietjes en een deur uit 1877)




De deur doet niet wat Mira wil.

Ik begrijp niet wat die deur dan wél moet doen. Ze gaat in mijn ogen open, dicht met een aan perfectie grenzend gemak. Zo perfect dat er eigenlijk niets over te vertellen valt.

Maar haar tweejarig lijfje is daar duidelijk niet mee akkoord. Ze duwt met een kracht waarmee ze baby bergen zou kunnen verzetten tegen de deur. Hij rust nu tegen de muur. Maar zij duwt harder. Nog harder. Haar naakte, in pamper gehulde lijfje spant zich op. Ik kan haar ribben zien. Zo strak staan de kleine spieren.

Daarpas, dan heb ik het echt over één minuut geleden, deed deze saaie deur nochtans perfect zijn saaie dienst. De deur liet gewillig toe dat Mira haar rode houten karretje door de opening heen en weer duwde.

Maar er ging dus iets verkeerd in de paar minuten waarin ik niet naar haar keek. Iets waar ik mij bewust in oefen, dat niet altijd naar haar kijken. Ik train mijn oren. Vooral dan in het vertrouwen om mij te waarschuwen als haar strijd ernstig is en om mij vraagt. Mama armen, mama ogen, mama handen, mama ‘ssssjt’s en ‘kom eens hier’s, waar zij nog rotsvast in gelooft.

Ze haalt een soort oerkreten uit haar nog onvolgroeide longetjes te voorschijn. Straks duwt ze nog een stukje van de donker gekleurde mozaïek uit het houten raamwerk. Ik hurk naast dat tweejarig hoopje woede neer.

“Wat is er?” vraag ik zacht.

Niet dat wij dit soort rationele taal al spreken met elkaar. Ze blijft tegen de deur duwen met een voor mij ongeziene kracht.

Die doodnormale saaie deur heeft duidelijk iets heel erg fout gedaan.Maar het wordt mij al gauw duidelijk dat de reden altijd een mysterie zal blijven, zo zonder grote mensen taal om schuldigen aan te wijzen.

Op mijn armen neem ik haar mee naar de aangrenzende ruimte die de deur vakkundig van deze afscheidt. Dat doet hij al sinds 1877.  De huurder deelde mij het jaartal trots mee. 1877. Een eeuwigheid naar Zuid Afrikaanse normen.

Ik ben, wij zijn, in Kaapstad. Een drukkend warme februari dag. De klanken van de Roxy Late Night kroeg aan de overkant waaien over de slordige binnentuin heen, onze logeerkamer in. Jonge mensen die in ultra hippe kleren alcohol drinken op houten banken. Pré mama en papa, pré Corona  tijden.

“Ti ti ti.”

Met een plotse, bijna schizofrene vreugde wijst ze naar de laptop. Ze wil televisie kijken. Youtube filmpjes.

“Ti ti ti ti.”

Ik weet dat ik ‘neen’ moet zeggen. Hoogstwaarschijnlijk is ze gewoon heel erg moe en dat maakt emoties nogal eens ongekend intens.

"Neen, nu geen ti."

Ze antwoordt mij zoals verwacht met een woede x 2. Die wordt op zijn beurt woede x 2 x woede x 2 x woede x 2. Tegen die som kan geen van mijn al te beschamend volgzame Latijn wiskunde uren uit het humanoria op.

Ik wist het. Ik wist het toen als tiener al dat de zitpijnen op de houten stoelen ons niet voorbereidden voor het echte leven. Je weet wel. Het échte leven. Dat ding buiten de muren, vol grillige gevoelens die glibberig als vers gevangen vis over je ---. Oh. Vergeet de vergezochte metaforen, inclusief de naar oud stof ruikende herinneringen. Want hier zit ik. Op de matras die naast een lege marmeren, zwarte jacuzzi op de grond ligt. Met een krijsend hoopje mens en ijzeren wil in mijn armen. God wat krijst ze hard. Blijf bij je ‘neen’. Niet ingeven. Dit is alleen maar huilen. Heel, heel, heel erg luid huilen.

Het gaat inderdaad voorbij. Wanneer ik haar op haar zij leg en mijn naakte borst aanbiedt. Een lichte ontgoocheling drukt mijn lang uitgerekte lichaam net iets dieper in de matras neer. Borstmelk. Natuurlijk werken borsten om haar te troosten. Veel te gemakkelijk eigenlijk en volgens sommigen is ze er al veel te groot voor.

Haar ademhaling vertraagt. Ik wrijf over haar haren. Zij wrijft over mijn buik. De enige momenten waarop ik die slappe massa veertig jarig mama vet nog enigszins ontroerend vind. Ze heeft haar beentjes zoals gewoonlijk lui, comfortabel over mijn benen geslingerd.

Iets in haar moet tot rust komen.
Iets in haar komt tot rust.

Misschien heeft het helemaal geen zin mij af te vragen wat er nu precies zijn nulpunt vindt.  Misschien is dat wel verkeerd van mij. Misschien doe ik wel heel veel dingen verkeerd. Zoals bijvoorbeeld mij afvragen wat ik nu weeral verkeerd doe.

Ik blijf liggen op mijn rug. Heel dicht naast haar. Ze slaapt. Ze is van mijn tepel af maar zuigt nog steeds. Grappig. Ja toch? Lief.

De 1877 deur, de 1877 muren, het 1877 plafond omringen ons.

Ik hoor de inspiratie voor een nieuw gedicht. Al weet ik nog steeds niet wat een gedicht precies is en wie zich van dat zwaar klinkende woord mag bedienen. Een poëtisch lijstje dat begint met 'meer vitamine B’. Want dat hebben duizelige, borstvoedende moeders blijkbaar nodig. Dingen die ik mij wil toe eigenen. Dingen die je bij een ziel zou kunnen associëren, als ik dat woord tenminste met meer lef zou durven gebruiken. Afgewisseld met dingen die je bij de apotheek kunt kopen. Minder Facebook checken komt er zeker ook in voor.

Het is goed inspiratie te voelen. Dat gevoel van begeestering. Dat vloeibare ding dat je weer mooi doet voelen en al het krijsen wegspoelt. Zalig.

Straks komt er een moment dat ik mij weer zal moeten voegen in dat land van nuttige handelingen. Een land waar die deur zich zonder twijfel (ik bedoel: hij twijfelt niet) dag in dag uit aan overgeeft.

Tot er tweejarige woede roet in het eten gooide. Neen. Zelfs dan nog bleef die deur open met een aan perfectie grenzende openheid.

Fast forward. Ik zit op het pleintje, niet ver van het Roxy Late Night café, met een groot bord frieten voor me. Mijn telefoon met een half uitgewerkte tekst die later tot deze zinnen zal leiden, in de hand.

Mijn man, partner, vriend, collega, kortom Francois zei: “Bestel iets lekker, ga wat buiten werken. Kom op adem.” Want ik voelde me weer zo slap en zij lag nog diep te slapen, met drie nieuwsgierige vliegen op haar buik en veel melk erin.

Zo voorgesteld, zo gedaan. Ik laat het huis uit 1877 achter me.

Dag deur.
Over een uurtje leg ik mijn hand weer op je deurklink neer.
Zonder Corona vrees. Want die is voor zover ik weet hier nog niet geland.

Ik weet niet hoeveel vitamine B of liever hoe weinig er in frietjes zit, en blijkbaar halen die transvetten onomkeerbaar schadelijke dingen met je lichaam uit. Maar ik had er zin in. Voor een borstvoedende moeder met net niet doorgescheurde trommelvliezen door het koppige huilen van haar dochter, mag dat toch wel eens.

De frietjes stellen mij onmiddellijk teleur. Wanneer het sjiek ogend (want rechthoekige) bord vol bijzonder dunne dingetjes mijn richting uitkomt, besef ik dat ik eigenlijk van die dikke heel erg dikke, slappe frietjes voor ogen had. Maar enfin. Onvervulde verlangens naar dikke, slappe frieten zijn amper de vermelding in een tekstje dat eigenlijk een gedicht had willen zijn, waard.

Ik zit. Ik kijk. Ik tik een stroom aan gedachten neer.

Iedereen rond mij drinkt alcohol. Geen borstvoedende borsten hier.

Misschien mis ik die deur nu nog het meest. Wat had ik die graag uitgenodigd om zijn verhaal te doen.
Beste deur, wat ging er door je heen toen dat tweejarig bundeltje razernij zo vreselijk onrechtvaardig tegen jou te keer ging? Is dat jou sinds 1877 al eens eerder overkomen?  Zo ja, hoe vaak?

In plaats daarvan roept iemand me vanuit de verte: “Joke,  Joke!”

“Oh, ik hoorde je niet. Ik was aan het dromen.”

Het is het jonge meisje dat ons de logeerkamer aangeboden heeft.

“Lekkere frietjes?” vraagt ze me. Voor ik kan antwoorden voegt ze eraan toe: “Francois zei me dat je buiten gaan werken was. Laat het me weten, ik zoek altijd plekjes waar ze lekkere frietjes hebben.”

Met twee hoela hoeps om haar schouder, huppelt ze vervolgens naar haar kleine, witte auto.

“Wij gaan oefenen op het strand!” roept ze met de vrolijkheid van de jeugd, de toekomst, in haar ogen.

“Geniet ervan!”  

Als ze wegrijdt, besef ik dat ik mij betrapt voel. Wat heeft Francois over mij gezegd? “Joke is buiten aan het werken.” Hmm. Dat doe ik negentig procent van de keren heel romantisch ogend, met een echte vulpen in een mooi, strak, zwart, universeel hip ogend notitieboek.

Maar nu ziet ze me  in plaats daarvan mij met mijn telefoon en meer frieten dan goed voor me is.

Maar ja. Dit doet een veertig jarige mama met een vermoedelijk vitamine B gebrek. Ze bestelt frietjes en tikt wat over haar dochter in haar smartphone neer. Frustrerende, altijd naast de kwestie zijnde binaire spellingssuggesties van het toestel inclusief.

De frietjes. Het zijn er te veel. Maar ik ben heel slecht in frietjes koud laten worden.

Tegenover mij zit een jong, verliefd koppel. Zij draagt een Starbucks T-shirt met hele weide armsgaten. Ik zie haar zwarte sport bh. Haar spieren zitten even stevig rond haar ribben als die van mijn schreeuwend peuter meisje.  Voor hen op tafel één lege fles gin en één lege fles rosé. Hoe doe je dat ook alweer? Niet alleen pronken met dat perfecte, niet blubberende lichaamsvet, maar zo rustig in controle blijven na zoveel alcohol? Na één glas wijn ben ik gegarandeerd zat genoeg om mijn verontschuldigingen voor Mira’s krijsen aan de deur aan te bieden.

De ober komt naar me toe. Of ik nog een bord frietjes wil?

Hij draagt een zwarte T shirt met daarop in grote, witte letter ‘yuck fou’ op. Oh wacht. Nu begrijp ik het! Gisteren kruiste ik hem op het pleintje en vroeg ik me af wat een ober bezielt om ‘fuck you’ te zeggen tegen al zijn klanten. Maar de tijd is mij gunstig gezind en geeft me de mogelijkheid de letters om te draaien, zoals ze op zijn T shirt thuis horen.

Yuck fou.

Misschien fluister is dat wel straks tegen de deur.

Geen verklaringen voor vitamine B gebrek en hoopjes vol woede. Maar een soort van grapje, te licht als einde van een tekst. Vlak voor de deur zich na mijn flauw grapje van mij wegdraait, voeg ik er dan aan toe:

“Deur, deur! Hoe ging het met mijn meisje en mijn man toen ik naar buiten ging?”

“Oh, heel goed. Zij sliep. Hij werkte. Zij werd wakker. Ze speelden.”

Wat een heerlijk doelgericht, gebald verhaal. Zoals alleen deuren uit 1877 ze zo adembenemend mooi vertellen kunnen.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten