Ik
begrijp niet wat die deur dan wél moet doen. Ze gaat in mijn ogen open, dicht
met een aan perfectie grenzend gemak. Zo perfect dat er eigenlijk niets over te
vertellen valt.
Maar
haar tweejarig lijfje is daar duidelijk niet mee akkoord. Ze duwt met een
kracht waarmee ze baby bergen zou kunnen verzetten tegen de deur. Hij rust nu
tegen de muur. Maar zij duwt harder. Nog harder. Haar naakte, in pamper gehulde
lijfje spant zich op. Ik kan haar ribben zien. Zo strak staan de kleine
spieren.
Daarpas, dan heb ik het echt over één minuut geleden, deed deze saaie deur nochtans perfect zijn saaie dienst. De deur liet gewillig toe dat Mira haar rode houten karretje door de opening heen en weer duwde.
Maar er ging dus iets verkeerd in de paar minuten waarin ik niet naar haar keek. Iets waar ik mij bewust in oefen, dat niet altijd naar haar kijken. Ik train mijn oren. Vooral dan in het vertrouwen om mij te waarschuwen als haar strijd ernstig is en om mij vraagt. Mama armen, mama ogen, mama handen, mama ‘ssssjt’s en ‘kom eens hier’s, waar zij nog rotsvast in gelooft.
Daarpas, dan heb ik het echt over één minuut geleden, deed deze saaie deur nochtans perfect zijn saaie dienst. De deur liet gewillig toe dat Mira haar rode houten karretje door de opening heen en weer duwde.
Maar er ging dus iets verkeerd in de paar minuten waarin ik niet naar haar keek. Iets waar ik mij bewust in oefen, dat niet altijd naar haar kijken. Ik train mijn oren. Vooral dan in het vertrouwen om mij te waarschuwen als haar strijd ernstig is en om mij vraagt. Mama armen, mama ogen, mama handen, mama ‘ssssjt’s en ‘kom eens hier’s, waar zij nog rotsvast in gelooft.
Ze
haalt een soort oerkreten uit haar nog onvolgroeide longetjes te voorschijn.
Straks duwt ze nog een stukje van de donker gekleurde mozaïek uit het houten
raamwerk. Ik hurk naast dat tweejarig hoopje woede neer.
“Wat
is er?” vraag ik zacht.
Niet
dat wij dit soort rationele taal al spreken met elkaar. Ze blijft tegen de deur
duwen met een voor mij ongeziene kracht.
Die
doodnormale saaie deur heeft duidelijk iets heel erg fout gedaan.Maar het wordt
mij al gauw duidelijk dat de reden altijd een mysterie zal blijven, zo zonder grote
mensen taal om schuldigen aan te wijzen.
Op mijn armen neem ik haar mee naar de aangrenzende ruimte die de deur vakkundig van deze afscheidt. Dat doet hij al sinds 1877. De huurder deelde mij het jaartal trots mee. 1877. Een eeuwigheid naar Zuid Afrikaanse normen.
Op mijn armen neem ik haar mee naar de aangrenzende ruimte die de deur vakkundig van deze afscheidt. Dat doet hij al sinds 1877. De huurder deelde mij het jaartal trots mee. 1877. Een eeuwigheid naar Zuid Afrikaanse normen.
Ik
ben, wij zijn, in Kaapstad. Een drukkend warme februari dag. De klanken van de
Roxy Late Night kroeg aan de overkant waaien over de slordige binnentuin heen,
onze logeerkamer in. Jonge mensen die in ultra hippe kleren alcohol drinken op
houten banken. Pré mama en papa, pré Corona tijden.
“Ti
ti ti.”
Met
een plotse, bijna schizofrene vreugde wijst ze naar de laptop. Ze wil televisie
kijken. Youtube filmpjes.
“Ti
ti ti ti.”
Ik
weet dat ik ‘neen’ moet zeggen. Hoogstwaarschijnlijk is ze gewoon heel erg moe
en dat maakt emoties nogal eens ongekend intens.
"Neen,
nu geen ti."
Ze
antwoordt mij zoals verwacht met een woede x 2. Die wordt op zijn beurt woede x
2 x woede x 2 x woede x 2. Tegen die som kan geen van mijn al te beschamend
volgzame Latijn wiskunde uren uit het humanoria op.
Ik
wist het. Ik wist het toen als tiener al dat de zitpijnen op de houten stoelen
ons niet voorbereidden voor het echte leven. Je weet wel. Het échte leven. Dat
ding buiten de muren, vol grillige gevoelens die glibberig als vers gevangen
vis over je ---. Oh. Vergeet de vergezochte metaforen, inclusief de naar oud
stof ruikende herinneringen. Want hier zit ik. Op de matras die naast een lege
marmeren, zwarte jacuzzi op de grond ligt. Met een krijsend hoopje mens en
ijzeren wil in mijn armen. God wat krijst ze hard. Blijf bij je ‘neen’. Niet ingeven.
Dit is alleen maar huilen. Heel, heel, heel erg luid huilen.
Het
gaat inderdaad voorbij. Wanneer ik haar op haar zij leg en mijn naakte borst
aanbiedt. Een lichte ontgoocheling drukt mijn lang uitgerekte lichaam net iets
dieper in de matras neer. Borstmelk. Natuurlijk werken borsten om haar te
troosten. Veel te gemakkelijk eigenlijk en volgens sommigen is ze er al veel te
groot voor.
Haar
ademhaling vertraagt. Ik wrijf over haar haren. Zij wrijft over mijn buik. De
enige momenten waarop ik die slappe massa veertig jarig mama vet nog enigszins
ontroerend vind. Ze heeft haar beentjes zoals gewoonlijk lui, comfortabel over
mijn benen geslingerd.
Iets
in haar moet tot rust komen.
Iets
in haar komt tot rust.
Misschien
heeft het helemaal geen zin mij af te vragen wat er nu precies zijn nulpunt
vindt. Misschien is dat wel verkeerd van
mij. Misschien doe ik wel heel veel dingen verkeerd. Zoals bijvoorbeeld mij
afvragen wat ik nu weeral verkeerd doe.
Ik
blijf liggen op mijn rug. Heel dicht naast haar. Ze slaapt. Ze is van mijn
tepel af maar zuigt nog steeds. Grappig. Ja toch? Lief.
De
1877 deur, de 1877 muren, het 1877 plafond omringen ons.
Ik
hoor de inspiratie voor een nieuw gedicht. Al weet ik nog steeds niet wat een
gedicht precies is en wie zich van dat zwaar klinkende woord mag bedienen. Een
poëtisch lijstje dat begint met 'meer vitamine B’. Want dat hebben duizelige,
borstvoedende moeders blijkbaar nodig. Dingen die ik mij wil toe eigenen. Dingen
die je bij een ziel zou kunnen associëren, als ik dat woord tenminste met meer
lef zou durven gebruiken. Afgewisseld met dingen die je bij de apotheek kunt
kopen. Minder Facebook checken komt er zeker ook in voor.
Het
is goed inspiratie te voelen. Dat gevoel van begeestering. Dat vloeibare ding
dat je weer mooi doet voelen en al het krijsen wegspoelt. Zalig.
Straks
komt er een moment dat ik mij weer zal moeten voegen in dat land van nuttige
handelingen. Een land waar die deur zich zonder twijfel (ik bedoel: hij
twijfelt niet) dag in dag uit aan overgeeft.
Tot er tweejarige woede roet in het eten gooide. Neen. Zelfs dan nog bleef die
deur open met een aan perfectie grenzende openheid.
Fast
forward. Ik zit op het pleintje, niet ver van het Roxy Late Night café, met een
groot bord frieten voor me. Mijn telefoon met een half uitgewerkte tekst die
later tot deze zinnen zal leiden, in de hand.
Mijn man, partner, vriend, collega, kortom Francois zei: “Bestel iets lekker, ga wat buiten werken. Kom op adem.” Want ik voelde me weer zo slap en zij lag nog diep te slapen, met drie nieuwsgierige vliegen op haar buik en veel melk erin.
Mijn man, partner, vriend, collega, kortom Francois zei: “Bestel iets lekker, ga wat buiten werken. Kom op adem.” Want ik voelde me weer zo slap en zij lag nog diep te slapen, met drie nieuwsgierige vliegen op haar buik en veel melk erin.
Zo
voorgesteld, zo gedaan. Ik laat het huis uit 1877 achter me.
Dag
deur.
Over
een uurtje leg ik mijn hand weer op je deurklink neer.
Zonder
Corona vrees. Want die is voor zover ik weet hier nog niet geland.
Ik
weet niet hoeveel vitamine B of liever hoe weinig er in frietjes zit, en
blijkbaar halen die transvetten onomkeerbaar schadelijke dingen met je lichaam
uit. Maar ik had er zin in. Voor een borstvoedende moeder met net niet doorgescheurde
trommelvliezen door het koppige huilen van haar dochter, mag dat toch wel eens.
De
frietjes stellen mij onmiddellijk teleur. Wanneer het sjiek ogend (want
rechthoekige) bord vol bijzonder dunne dingetjes mijn richting uitkomt, besef
ik dat ik eigenlijk van die dikke heel erg dikke, slappe frietjes voor ogen
had. Maar enfin. Onvervulde verlangens naar dikke, slappe frieten zijn amper de
vermelding in een tekstje dat eigenlijk een gedicht had willen zijn, waard.
Ik
zit. Ik kijk. Ik tik een stroom aan gedachten neer.
Iedereen
rond mij drinkt alcohol. Geen borstvoedende borsten hier.
Misschien
mis ik die deur nu nog het meest. Wat had ik die graag uitgenodigd om zijn
verhaal te doen.
Beste
deur, wat ging er door je heen toen dat tweejarig bundeltje razernij zo
vreselijk onrechtvaardig tegen jou te keer ging? Is dat jou sinds 1877 al eens
eerder overkomen? Zo ja, hoe vaak?
In
plaats daarvan roept iemand me vanuit de verte: “Joke, Joke!”
“Oh,
ik hoorde je niet. Ik was aan het dromen.”
Het
is het jonge meisje dat ons de logeerkamer aangeboden heeft.
“Lekkere
frietjes?” vraagt ze me. Voor ik kan antwoorden voegt ze eraan toe: “Francois
zei me dat je buiten gaan werken was. Laat het me weten, ik zoek altijd plekjes
waar ze lekkere frietjes hebben.”
Met twee hoela hoeps om haar schouder, huppelt ze vervolgens naar haar kleine, witte auto.
Met twee hoela hoeps om haar schouder, huppelt ze vervolgens naar haar kleine, witte auto.
“Wij
gaan oefenen op het strand!” roept ze met de vrolijkheid van de jeugd, de
toekomst, in haar ogen.
“Geniet
ervan!”
Als
ze wegrijdt, besef ik dat ik mij betrapt voel. Wat heeft Francois over mij
gezegd? “Joke is buiten aan het werken.” Hmm. Dat doe ik negentig procent van
de keren heel romantisch ogend, met een echte vulpen in een mooi, strak, zwart,
universeel hip ogend notitieboek.
Maar
nu ziet ze me in plaats daarvan mij met
mijn telefoon en meer frieten dan goed voor me is.
Maar
ja. Dit doet een veertig jarige mama met een vermoedelijk vitamine B gebrek. Ze
bestelt frietjes en tikt wat over haar dochter in haar smartphone neer.
Frustrerende, altijd naast de kwestie zijnde binaire spellingssuggesties van
het toestel inclusief.
De
frietjes. Het zijn er te veel. Maar ik ben heel slecht in frietjes koud laten
worden.
Tegenover
mij zit een jong, verliefd koppel. Zij draagt een Starbucks T-shirt met hele
weide armsgaten. Ik zie haar zwarte sport bh. Haar spieren zitten even stevig
rond haar ribben als die van mijn schreeuwend peuter meisje. Voor hen op tafel één lege fles gin en één
lege fles rosé. Hoe doe je dat ook alweer? Niet alleen pronken met dat
perfecte, niet blubberende lichaamsvet, maar zo rustig in controle blijven na
zoveel alcohol? Na één glas wijn ben ik gegarandeerd zat genoeg om mijn
verontschuldigingen voor Mira’s krijsen aan de deur aan te bieden.
De
ober komt naar me toe. Of ik nog een bord frietjes wil?
Hij
draagt een zwarte T shirt met daarop in grote, witte letter ‘yuck fou’ op. Oh
wacht. Nu begrijp ik het! Gisteren kruiste ik hem op het pleintje en vroeg ik
me af wat een ober bezielt om ‘fuck you’ te zeggen tegen al zijn klanten. Maar
de tijd is mij gunstig gezind en geeft me de mogelijkheid de letters om te
draaien, zoals ze op zijn T shirt thuis horen.
Yuck
fou.
Misschien
fluister is dat wel straks tegen de deur.
Geen
verklaringen voor vitamine B gebrek en hoopjes vol woede. Maar een soort van
grapje, te licht als einde van een tekst. Vlak voor de deur zich na mijn flauw
grapje van mij wegdraait, voeg ik er dan aan toe:
“Deur,
deur! Hoe ging het met mijn meisje en mijn man toen ik naar buiten ging?”
“Oh,
heel goed. Zij sliep. Hij werkte. Zij werd wakker. Ze speelden.”
Wat
een heerlijk doelgericht, gebald verhaal. Zoals alleen deuren uit 1877 ze zo
adembenemend mooi vertellen kunnen.